zondag 29 april 2018

"De mens is altijd een vervuiler geweest"

Een interview met ecologisch geschiedkundige Erik Thoen

Erik Thoen is Gewoon Hoogleraar aan de Ugent, waar hij in 1987 zijn doctoraat behaalde. Hij specialiseerde zich in de landbouwgeschiedenis, de sociaaleconomische geschiedenis, de geschiedenis van cultuurlandschappen en de milieugeschiedenis. Ik had met hem een gesprek over de interactie tussen mens en milieu door de eeuwen heen, in de wereld, Vlaanderen en Gent.

Prof. Erik Thoen (© Erik Thoen)

Wat houdt ecologische geschiedenis precies in?

De ecologische geschiedenis houdt zich bezig met de invloed die de mens in het verleden heeft gehad op de natuur, maar ook hoe de natuur de mens heeft gestuurd in zijn ontwikkeling, in positieve en negatieve zin. Men duidt de discipline ook aan met de term ‘milieugeschiedenis’. Dat woord geeft de indruk dat alleen de schadelijke invloed van de mens op de natuur wordt bestudeerd maar dat is niet het geval: zo zijn ook landbouwgeschiedenis en klimaatgeschiedenis er een onderdeel van. Heel wat historici, waaronder mezelf, leggen wel graag de nadruk op het plaatsen van de milieuproblemen in hun historische context, zeker omdat historici daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren, in de hoop dat mensen iets leren uit het verleden.

Wat leert het verleden ons over de huidige milieu- en klimaatproblemen?

Dat is een kwestie waarover ik uren zou kunnen spreken, maar laat ik het zo samenvatten: we kunnen de milieuproblemen alleen oplossen als we weten waarom de mens in het verleden het milieu zo verknoeid heeft. Dat kunnen we enkel begrijpen als we ver teruggaan in de tijd. De mens is altijd een vervuiler geweest, maar in de pre-industriële maatschappij waren er factoren die de milieuvervuiling beperkten. Hergebruik van materiaal was heel gewoon: alles wat gebruikt werd voor de industriële revolutie was in verhouding veel duurder, en men droeg er daarom beter zorg voor. Een van de redenen van de hedendaagse vervuiling is het feit dat de meerderheid van de consumptiegoederen veel te goedkoop is geworden, zeker in verhouding met onze gestegen inkomens.

Milieu Kuznetscurve (© Wikipedia)


Kan ecologische geschiedenis ons iets leren over de toekomst?

Het kan ons leren hoe we in de toekomst vooral niet met ons milieu moeten omgaan. Toch kan het ook een straaltje hoop geven: de laatste jaren heeft de zogenaamde Milieu-Kuznetz curve – om het met een technische term te zeggen – in diverse geïndustrialiseerde landen een lichtjes neerwaartse trend ingezet. Dit betekent dat de index van de vervuiling, in vergelijking met de late jaren 1900, stilaan in beperkte mate is gaan ombuigen in neerwaartse zin (de vervuiling neemt af terwijl de economie blijft groeien, red.), en men verwacht dat dit zich zal doorzetten. Toch zijn we nog lang niet op een niveau waarbij de leefbaarheid van onze industriële maatschappij gevrijwaard is. Volgens een aantal academici zal dit, als de tendens verder gaat, in West-Europa misschien pas in het midden van deze eeuw zo zijn. Op wereldschaal is het overigens absoluut niet zeker dat de vervuilingsgraad sowieso zal dalen, omdat nieuwe industrieën overal ter wereld, ook in de vroeger minder ontwikkelde gebieden, snel groeien. In die groeifase is overleven belangrijker dan langer of kwaliteitsvoller leven.

De mens heeft al heel lang een bepalende invloed op zijn leefomgeving, maar wanneer is dat precies begonnen? Toen de mens aan landbouw begon te doen?

Er zijn recent aanwijzingen dat ook toen de mens nog niet sedentair was, het milieu al licht werd aangetast! Ook jagers-verzamelaars lieten op bepaalde plaatsen al hun sporen na in het milieu via ontbossing of aantasting van het natuurlijk ecosysteem. Die jagers-verzamelaars waren ook vaak verantwoordelijk voor het verdwijnen van diersoorten. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de indianen in Midden-Amerika, die mee verantwoordelijk zijn voor het uitsterven van dieren waarop zij jacht maakten. Via de landbouw is de mens natuurlijk nog meer de natuur beginnen veranderen. Grootschalige ontbossing staat daar grotendeels mee in verband. Je kan echter ook de medaille van de ander kant bekijken. Via de landbouw wist de mens de natuur in te schakelen voor zijn overleving, konden er veel meer mensen worden gevoed op een kleinere oppervlakte en kon de mensheid massaal groeien in aantal. Ook konden er voedseloverschotten worden geproduceerd waardoor een groot deel van de maatschappij zich buiten de landbouw kon gaan bezighouden met andere zaken, zoals ambachten, handel en cultuur. De landbouw was de conditio sine qua non voor de start van onze maatschappelijke vooruitgang! Tot daar het positief verhaal. Die vooruitgang leidde al vrij snel tot overexploitatie, vervuiling, uitputting van de natuurlijke voorraden en bodemerosie. Dit laatste is vaak het gevolg van intensieve landbouw. Vandaag is meer dan 40% van onze landbouwgronden door erosie aangetast. De gezondheid van onze bodems is van levensbelang voor de voedselvoorziening op de lange termijn, dus dit probleem lijkt me even belangrijk als de opwarming van onze aarde. Vreemd genoeg krijgt het veel minder aandacht.

Is het überhaupt mogelijk om, met de huidige bevolkingsdruk en niveau van welstand, binnen de planetaire grenzen te blijven?

De bevolkingsdruk op zich zal wel onder controle komen, tenminste als we ook de ongelijkheid afdoende kunnen aanpakken op wereldschaal. De geschiedenis toont aan dat een combinatie van welvaartsgroei en een vermindering van de ongelijkheid in het Westen heeft geleid tot  een stabilisering van de bevolkingsgroei. Ik vrees echter dat die evolutie naar welvaartsegalisatie op wereldschaal verder ten koste zal gaan van het milieu. Misschien zal welzijn ooit belangrijker worden dan welvaart, maar daar zijn we nog lang niet. Overigens is het ook zo dat de welvaart van de ene regio in grote mate ten koste is gegaan - en nog gaat - van het milieu in een andere regio. Misschien leidt dat op termijn wel tot conflicten.

De Nederlanden kenden reeds in de middeleeuwen een groot niveau van welvaart. In welke mate heeft dat een invloed gehad op onze leefomgeving?

Die invloed was groot! Heel het Westen, en Vlaanderen in het bijzonder, dankt zijn welvaart aan de textielindustrie. Door kleren te maken en te verkopen zijn wij Vlamingen wat we nu zijn, maar die textielindustrie was wel bijzonder vervuilend. Uit de vroege negentiende eeuw zijn disputen bekend ten gevolge van massale verkleuring van het rivierwater als gevolg van de kleurstoffen die men gebruikte in de textielindustrie. De Gentse textielnijverheid veroorzaakte in de Schelde ‘gekleurd water’ dat tot diep in Frankrijk werd waargenomen! Bovendien kende men vroeger de schadelijkheid van bepaalde stoffen niet. Zo zijn in sommige Vlaamse steden, zoals Lokeren en Eeklo, waar de konijnenvellenindustrie van groot belang was geworden voor hoedenfabricage vanaf de zeventiende eeuw, de gronden massaal vervuild met kwik dat werd gebruikt om de haren van de vellen los te maken. De afvalstoffen van die bewerking kwamen in de vaak nog niet verharde bodems van de vele kleine huisateliers terecht of werden in putten weggestopt. Het in aanraking komen met kwik kan echter leiden tot ernstige schade van de hersenen, de lever en de nieren, maar dat wist men toen nog niet. Tot op de dag van vandaag moeten daar nog vele gronden om die reden gesaneerd worden.

Gent en omgeving in de achttiende eeuw, Ferrariskaart (© Wikimedia Commons)


Vlaanderen kent een rommelige ruimtelijke ordening, in tegenstelling tot Nederland. Waaraan ligt dit verschil?

Dat de Nederlanders meer open ruimte hebben dan wij heeft wellicht meerdere oorzaken. Eén daarvan is dat Nederland later is geïndustrialiseerd dan Vlaanderen. Bovendien is het zo dat ook de protestantse mentaliteit een rol speelt. Protestanten zijn minder gehecht aan uiterlijkheden dan katholieken, en ze zijn minder individualistisch ingesteld. Bovendien hebben de katholieken, die het bij ons lang voor het zeggen hadden en in vele dorpen en steden nog steeds regeren, lange tijd de mensen zoveel mogelijk buiten de perverse (vaak liberale en socialistische) steden willen houden, door bouwen op ‘de buiten’ aan te moedigen. Tenslotte wou men in het tot de jaren ‘60 arme Vlaanderen de pendel naar het rijkere Wallonië zoveel mogelijk tegengaan door ook industrie op het platteland in te planten.

In Vlaanderen is heel veel intensieve veeteelt geconcentreerd, met de nodige milieuproblemen van dien (bemestingsdruk, waterverontreiniging, luchtverontreiniging). Hoe komt dit?

Het Vlaamse platteland werd van de middeleeuwen tot de negentiende eeuw grotendeels bevolkt door kleine boeren die probeerden te overleven. Op de vele kleine bedrijfjes die er gesitueerd waren was de veeteelt belangrijk in dat overlevingsproces (zuivel, vlees, wol, leder). Vanaf midden negentiende eeuw zijn vele van die kleine boeren failliet gegaan.  Diegene die overbleven vergrootten hun bedrijf in beperkte mate en specialiseerden zich in het houden van vee. Veeteelt kende dus een bloei, mede omdat er vanuit de florissante Vlaamse steden veel vraag was naar die producten, ook voor de export. Hoe weinig ruimte we in Vlaanderen ook nog overhouden, toch exporteert de Vlaamse landbouw nog steeds zeer veel!

Gent was in de Middeleeuwen gedurende enige tijd de tweede grootste stad van West-Europa ten noorden van de Alpen. Om een voor die tijd grote populatie te voorzien van voedsel en materialen, en omwille van nijverheden in de stad, had Gent een grote invloed op zijn directe omgeving. Heeft u een idee in welke mate? Zijn daar vandaag nog sporen van? Was men zich in die tijd al bewust van milieuproblemen?

Al omstreeks 1300 had Vlaanderen even weinig bossen als vandaag, maar toch waren er meer bomen. De meeste percelen waren afgezoomd met bomenrijen, tronken of brede hagen. Dat hout was van levensbelang als brandstof. De percelen waren dan ook al heel erg versnipperd. Dat had te maken met de grote bevolkingsdichtheid van Vlaanderen en met het erfrecht dat splitsing van de percelen toeliet en bevorderde. Wat u zegt over de rol van het platteland inzake voedselvoorziening van onze vele rijke steden klopt helemaal, maar vergeet ook niet dat onze steden al vanaf de middeleeuwen veel producten, waaronder granen, invoerden. In de grote steden kwam meer dan 50% van het graan uit het buitenland!

De intussen gedempte gracht Meerhem in Gent (© Beeldbank Gent, Stad Gent)


Tegen het einde van de negentiende eeuw kende Gent de eerste saneringen: vuile waterlopen werden gedempt en hele wijken moesten plaatsmaken voor brede straten en pleinen. Kunnen we die periode aanstippen als het begin van milieubeleid?

Steden als Gent zijn zelfs al voor 1800 begonnen met het dempen van de vele waterlopen, omdat ze te vervuild waren. Het zicht en de stank hinderden de nieuwe rijke elites die zich in de stad vestigden. Bovendien schrok men er tegelijk niet voor terug om krottenwijken in de stad aan te leggen waar de arbeiders in slechte leefomstandigheden werden gehuisvest, in zogenaamde beluiken. Die beluiken waren afgezonderd van de elites met muren en poorten. De eerste sporen van een zekere vorm van milieubeleid in de stad zijn ontstaan wanneer men de levensomstandigheden van de mensen in de beluiken probeerde te verbeteren. Maar ook dat viel vaak samen met het saneren van open ruimtes: niet met het oog op een beter milieu op zich, maar om besmettelijke ziekten uit de stad te bannen. Met name cholera was in de negentiende eeuw de grote boosdoener. Men besefte dat de slechte leefomstandigheden er grotendeels voor verantwoordelijk waren!

In de twintigste eeuw kende de personenwagen opgang. Onder het mom van de vooruitgang werden viaducten boven de stad gebouwd (E17, B401), werden pleinen en straten ingezet als parking en werden straten verbreed. Deze ingrijpende transformatie wordt nu ten dele teruggedraaid. Toch zijn beleidsmaatregelen zoals het circulatieplan erg controversieel. Het lijkt alsof met een personenwagen rondrijden in een historische stadskern een privilege is dat we niet meer willen afstaan. Hoe kijk u hier tegenaan?


Ik heb zelf ook een wagen en woon in de stadskern en ben daarom wellicht bevooroordeeld. Toch juich ik het bannen van de auto uit de stad toe en het mobiliteitsplan is zonder twijfel goedbedoeld. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat dit in Gent holderdebolder is ingevoerd. Het ontbreekt aan voldoende goede verkeersborden, duidelijke aanduidingen en aangepaste infrastructuur. Vaak is een onduidelijke wirwar van rode strepen en lelijke bloempotten het enige duidelijke spoor van dat plan. Ik hoor soms dat men de indruk heeft dat het creëren van chaos een tactiek was om de mensen buiten de stad te houden. Er zijn ook niet voldoende goede plaatsen waar men auto’s die de stad binnen komen kan plaatsen en waar tegelijk tram- en bushaltes zijn om de mensen naar de stad toe te leiden. Dat heeft een averechts effect. Men had dat allemaal beter moeten voorbereiden, met belangrijke structurele infrastructuurwerken waar men vroeger mee had moeten beginnen. Men heeft, denk ik, ook de fout gemaakt vooral de nadruk te leggen op wat niet meer mag, in plaats van op andere vormen van transport die de auto zouden kunnen vervangen.   

Geen opmerkingen: